U kent het wel misschien. Dat gevoel dat je bekruipt als je weer eens het zoveelste debat op jouw vakgebied bijwoont. Je probeert het uit alle macht te onderdrukken om geen verzuurde oude betweter te worden. Seen it, been there.
Ooit stond ik als beleidsmedewerker aan de wieg van Cultuur en School, het project dat het samengaan van Cultuur met Onderwijs en Wetenschap moest legitimeren. Nu zou het dan echt gaan gebeuren, dachten wij cultuurmensen, net verhuisd uit Rijswijk. Vol vuur verkondigden we het evangelie aan de heidense inboorlingen van de onderwijsdirecties in Zoetermeer. Het is lang geleden, er is veel gebeurd en geïnvesteerd, het heeft veel aandacht voor cultuureducatie gebracht. Maar wezenlijk? Nee, wezenlijk is er niet echt iets veranderd.
Binnenkort verschijnt er een nieuwe beleidsbrief over cultuureducatie van de nieuwe minister Bussemaker. Om input te krijgen liet zij via het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) een vraag posten aan het LinkedIn-netwerk Cultuureducatie. Ze stelde een aantal vragen over het waartoe van cultuureducatie en kreeg een groot aantal reacties, vaak voorzien van telefoonnummers voor als zij meer informatie of advies nodig mocht hebben. Mensen in de cultuureducatie zijn enorm bevlogen en toegewijd. Ze geloven passioneel in het belang van hun werk en dat is te prijzen. Maar zoals alle gelovigen zijn ze soms een beetje immuun voor de feiten. Dus als je ze vraagt waar cultuureducatie goed voor is, dan komen er de prachtigste antwoorden boven: creativiteit vergroten, cultureel zelfbewustzijn ontwikkelen, zelfvertrouwen opbouwen, kritisch nadenken, kunnen associëren en brede verbanden zien, 21th century skills waar je niet zonder zou kunnen, enzovoort. En als het hoofd Onderzoek van het LKCA Teunis IJdens dan zegt dat alle onderzoek tot nu toe weinig bewijs levert voor al die mooie effecten, dan kan hij zich gevoeglijk de moeite besparen. Daar heeft niemand oren naar. Maar goed, dit even terzijde.
Kern
Mij gaat het naar aanleiding van die discussie op internet om twee dingen. Allereerst, zou er ooit zo’n vraag worden gesteld over het vak rekenen? Ik denk het niet. We denken immers zeker te weten dat rekenen nuttig is en daarmee is de kous af. De discussie gaat dan alleen nog over de vraag hoe je kinderen het beste kunt leren rekenen. Waarom dan wel telkens weer die wezensvraag over cultuuronderwijs? Waarom zo defensief? Tenslotte is kunst en cultuur gewoon een leergebied met heuse kerndoelen. Kerndoelen vallen meestal niet zomaar uit de lucht, daar gaat het nodige aan vooraf. Je zou dus denken dat je niet meer hoeft te vragen waar het goed voor is. De vraag zou ook hier moeten zijn hoe je het goed doet en hoe je dat kunt weten. Dat is trouwens lastig genoeg, want anders dan bij andere vakken in het basisonderwijs zijn er geen methodes die echt breed worden ingezet. Je hebt dus als leerkracht weinig houvast.
En in de tweede plaats: waarom wordt de vraag naar het waartoe gesteld aan de mensen die al overtuigd zijn en niet aan de scholen? Want daar zit de kern van het probleem natuurlijk. Bij scholen die niet uit de voeten kunnen of willen met kunst en cultuur.
Vorig jaar heeft het ministerie een nieuw programma gelanceerd voor cultuureducatie (Cultuureducatie met Kwaliteit) dat gericht is op het versterken van de kwaliteit van de cultuureducatie in het onderwijs zelf. De richting is helder en goed: minder incidenten- en ad hoc-beleid. Cultuur moet meer onderdeel van het reguliere onderwijs zelf worden. Dat betekent dat er geïnvesteerd moet worden in de deskundigheid van de leerkrachten en in het ontwikkelen van leerlijnen die hen ondersteunen. Door dat programma is overal in het land een groot aantal projecten op de rails gezet waarin scholen en culturele instellingen samenwerken aan een goed aanbod voor de scholen. So far so good, al zijn er wel puntjes van zorg. Het is bijvoorbeeld opvallend dat vooral de centra voor de kunsten in beeld zijn om de ontwikkelde projecten te ondersteunen. Begrijpelijk omdat in de gemeenten overal een enorme bezuiniging plaatsvindt op de culturele basisinfrastructuur. Alles is welkom om de centra boven water te houden en er zit daar ook veel kennis. Maar andere culturele instellingen, zoals musea of theaters, hebben daardoor vaak het nakijken. Ze willen dolgraag iets betekenen voor het onderwijs maar worden daarbij onvoldoende geholpen. Het is jammer dat bij het ontbreken van een helder landelijk onderwijskundig kader in veel projecten steeds opnieuw het eigen wiel wordt uitgevonden. Het is tot slot moeizaam dat steeds minder vakdocenten in het onderwijs werkzaam zijn en dat de deskundigheid in veel scholen te kort schiet.
Menens
Maar het echte probleem is en blijft dat de meeste scholen de noodzaak van cultuur niet inzien. Daardoor is de kans reëel dat ook deze nieuwe projectenronde geen lang leven beschoren is. Waarom zien ze dat nut dan niet? Dat is in ieder geval niet de schuld van de Onderwijsinspectie, zoals je in de culturele kringen vaak hoort zeggen. De Onderwijsinspectie voert zijn wettelijke taak uit en dat is toezicht houden op onderwijskwaliteit. Wie achterblijft in taal en rekenen loopt achterstanden op die je nooit meer inhaalt. Voor cultuur ligt dat net een slag anders. Cultuur maakt je vooral een completer en rijker mens. Dat kan ik trouwens ook niet bewijzen, maar het is wel zo.
Het punt is dit: ik heb nog nooit een minister van Onderwijs horen uitdragen dat cultuureducatie een normaal onderdeel hoort te zijn van het onderwijs omdat het net zo belangrijk is als taal en rekenen. Althans niet in de zalen die ertoe doen als het gaat om onderwijsverandering, de zalen met onderwijsbobo’s en beleidsbepalers. Ik lees er niet over in de departementale koersdocumenten voor het onderwijs. De focus van het onderwijsdeel van het ministerie is altijd op andere zaken gericht geweest, zoals op de kwaliteit van het taal en rekenonderwijs of het belang van bèta en techniek. Ik denk dat niemand in het onderwijsveld echt gelooft dat het ministerie van OCW cultuur in het onderwijs belangrijk vindt. Dan hadden ze dat wel gemerkt. Je zult het moeten uitdragen, erop inzetten, de onderwijsdirecties erop richten, alle instrumenten die er zijn benutten. Management by speech moet als middel zeker niet onderschat worden. Anders blijft cultuur waar het altijd was, in de marge.
Laatst, tijdens een zo’n debat, liet iemand naast mij zich ontvallen: “Laten we er toch mee ophouden, met dat onderwijs, en ons richten op de kansrijke ontwikkelingen daarbuiten.” Mwah. Zo ver ben ik nog niet. We hebben nu een minister die het echt belangrijk vindt, dat weet ik. Ze is minister van Onderwijs én Cultuur. Dan kun je een hoop. Laten we hopen dat de nieuwe beleidsbrief laat zien dat het haar menens is.
Claartje Bunnik is zelfstandig adviseur (Bunnik Beleid en Advies). Ze werkte jarenlang bij WVC, OCW en bij de Onderwijsinspectie. Ze was lid van de Expertgroep Cultuureducatie die het ministerie van OCW adviseert over het beleid op het gebied van cultuureducatie