De culturele sector kent winnaars en verliezers. Met hun subsidieadviezen maakten de Raad voor Cultuur en de Rijkscultuurfondsen afgelopen week bekend wie tot de (on)gelukkigen behoren. Het was nagelbijten voor velen tot het verlossende telefoontje of de e-mail met mokerslag.
Culturele organisaties weten nu of zij komende vier jaar subsidie krijgen of niet. Bij grofweg twee derde van de aanvragers kan de vlag uit. Anderen gaan een moeilijke tijd tegemoet, vaak met verlies van bestaan en banen in het verschiet. De verdeling van overheidsgeld onder culturele instellingen is uitgegroeid tot een ratrace van epische proporties.
Eens in de vier jaar schrijven ruim duizend organisaties de vingers blauw aan subsidieaanvragen bij het Rijk, fondsen en gemeenten. Een goed oordeel is echter nog geen garantie op subsidie: er is niet genoeg geld om alle positief geadviseerde organisaties te honoreren.
De vierjarige subsidies maken deel uit van een relatief kleine, maar cruciale financiële basis onder de culturele en creatieve sector. Het Rijk investeert 0,3 procent van zijn totale begroting in de fundamenten van deze sector. Die is in zijn geheel goed voor 3,4 procent van de Nederlandse economie en voor 410.000 banen.
Een uitstekende investering dus, waarvan de verdeling vanzelfsprekend goed moet gebeuren.
Salomonsoordeel
De kunst van het beoordelen is steeds beter geworden: zorgvuldiger, transparanter en uitgevoerd door mensen met verstand van zaken. Dat is een verdienste van de Raad, de fondsen en gemeentelijke adviescommissies. Maar wordt de kunst er uiteindelijk beter van? En wordt cultuur toegankelijker voor iedereen? Nee. En dat heeft grofweg twee redenen.
Ten eerste is deze manier van geld verdelen niet duurzaam. Een beoordeling heeft de facto slechts twee uitkomsten: in or out. Elke vier jaar staat het voortbestaan van een organisatie weer op het spel. Het is een salomonsoordeel gericht op het verdelen van geld, niet op het verbeteren van een organisatie of op de samenhang van de sector als geheel.
Soms heeft dat salomonsoordeel tot gevolg dat een volledige schakel in de culturele keten kan verdwijnen. Dat is nu het geval bij talentontwikkeling in de klassieke muziek waar alle landelijke klassieke jeugdorkesten, jeugdensembles, koren en concoursen hun financiering kwijtraken. Zo vallen door het tekort aan subsidies goed functionerende organisaties weg, het is kapitaalvernietiging en voelt als willekeur.
Bloed, zweet en tranen
Ten tweede kost deze manier van geld verdelen veel tijd, veel geld – bloed zweet en tranen. Reken over de duim mee. Bij overheden, de Raad voor Cultuur en fondsen: de dagen aan beleidsvoorbereiding, kaders maken, commissies samenstellen, overleggen, adviseren. Bij indieners: sessies en nog eens sessies, plannen schrijven, rekenen. Tel daar de consultants en tekstschrijvers bij op, die in allerijl door culturele organisaties worden aangetrokken om een plan zo goed mogelijk aan te laten sluiten op het beoordelingskader. En dan hebben we de verantwoording en accountantskosten nog niet meegenomen.
Meer rust en ruimte
Druk al die uren, dagen, weken eens uit in euro’s. Voorzichtig gerekend komen wij dicht bij de 100 miljoen euro, die niet gaat naar kunst maken. Natuurlijk, geld verdelen kost geld. En van elke culturele organisatie mag verwacht worden dat zij op gezette tijden stilstaat bij haar functioneren en toekomstplannen. Maar deze transactiekosten zijn domweg te hoog.
Het kan anders. Verleng om te beginnen de looptijd van dit type subsidies van vier naar zes jaar. Bij een cyclus van zes jaar hoeven instellingen en makers niet kort na een ontvangen toekenning alweer aan de slag met een volgende ronde. Er ontstaat meer rust en ruimte. Dat geldt ook voor overheden die hun beleid beter op elkaar kunnen afstemmen. Deze verlenging maakt bovendien het onderscheid met kortlopende project- en programmasubsidies gelijk duidelijker.
Geef daarnaast meer vertrouwen en zekerheid aan culturele organisaties die vitale functies vervullen. Dat kan met een vaste jaarlijkse (basis)bekostiging. Het is een vorm van publieke financiering die we ook zien in het (hoger) onderwijs, de wetenschap en bij de rijksmusea. Bij zo’n systeem past kwaliteitszorg die gericht is op leren en verbeteren in plaats van ‘in or out’.
Minder zware eisen
Maak tegelijkertijd maximaal ruimte voor de artistieke ontwikkeling van makers, met regelingen waar de aanvragen lichter zijn en de eisen minder zwaar. Waar geïnvesteerd wordt in de ontwikkeling en de presentatie van kunst, in plaats van het regelen van de administratie.
De ratrace om subsidies trekt aanvragers en beleidsmakers elke keer weer de korte termijn in en zit toekomst-denken in de weg. Na dertig jaar hollen en rennen is het tijd voor een nieuw cultuurbestel.
Aan de nieuwe minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Eppo Bruins, de schone taak in gang te zetten waar zijn voorgangers alsmaar net niet aan toe kwamen. Want tja, er stond alweer een nieuwe subsidieronde voor de deur.
Dit opiniestuk verscheen oorspronkelijk op dinsdag 9 juli in het dagblad Trouw. De tekst is hier terug te lezen.