Ten behoeve van Algemeen Overleg over het Kunstvakonderwijs van 10 juni verstuurde Kunsten ’92 een brief aan de Vaste Kamercommissie voor OCW.
Geachte cultuurwoordvoerders,
Op 10 juni 2009 heeft u overleg met de minister over het kunstvakonderwijs. Dit naar aanleiding van de brief die de minister u op uw verzoek op 16 maart 2009 heeft doen toekomen. De minister is in grote lijnen positief over de kwaliteit van het Kunstvakonderwijs en de effecten van eerder genomen maatregelen. Hij kondigt drie te ondernemen stappen aan om tot beter inzicht te komen: structureel overleg over de aansluiting van het kunstvakonderwijs op de arbeidsmarkt, de opdracht aan de HBO-raad om voor het einde van het jaar te komen met een sectorplan Kunstvakonderwijs en betere monitoring. Met name naar de aansluiting op de arbeidsmarkt, in het bijzonder wat betreft de autonome beeldende kunsten, zou kritischer moeten worden gekeken.
Kunstvakopleidingen hebben een brede functie in de samenleving
Het is verheugend dat de minister concludeert dat het Nederlandse kunstvakonderwijs van hoge kwaliteit is. Meer inzicht in het functioneren van het kunstvakonderwijs door beter overleg met het kunstenveld en goede monitoring kan interessante en stimulerende inzichten opleveren, dus ook dat juichen wij toe. Ook onderschrijven wij volgaarne de aanbevelingen die de HBO-Raad doet in ‘De waarde van Kunstvakonderwijs’. Een te eenzijdige nadruk op de relatie tussen arbeidsmarkt en de kunsten, in het bijzonder de autonome beeldende kunsten, zou echter al te gemakkelijk tot verkeerde conclusies kunnen leiden. De betekenis van het kunstonderwijs reikt veel verder dan de relatie tot de arbeidsmarkt. Kunst, vormgeving en innovatie zijn in hoge mate met elkaar verbonden. In alle gevallen gaat het om ontwikkeling van het creatieve vermogen. Wij verzoeken u dan ook het kunstvakonderwijs in dat brede perspectief te bezien.
Het is een kwestie van (inter)nationaal belang om ons kunstonderwijs goed te positioneren ten opzichte van belangrijke thema’s als innovatie, creatieve economie, interculturele samenleving en internationalisering. In de afgelopen jaren is er al veel veranderd. Met de invoering van de bachelor/master-structuur heeft het kunstvakonderwijs de kans gekregen zich ook meer theoretisch te ontwikkelen en te onderwijzen: er is een netwerk aan lectoraten ontstaan die (praktijk)gericht onderzoek verrichten. Daarnaast kennen steeds meer opleidingen masters die studenten in het kunstvakonderwijs de mogelijkheid geven zich verder te specialiseren en te bekwamen. Enkele instellingen zoeken hiervoor samenwerking met universiteiten, zoals de Professional School of the Arts (Hogeschool voor de Kunsten Utrecht en de Universiteit Utrecht) en de Academie der Kunsten (Koninklijk Conservatorium, Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten en de Universiteit Leiden). Hier liggen nog tal van ontwikkelingsmogelijkheden.
Ook constateren wij dat het maatschappelijk belang van kunstopleidingen in steden en landsdelen waarin zij zijn gevestigd onomstreden is. Het leidt tot een breed scala aan activiteiten in samenwerking met overheden, non-profit-organisaties en bedrijven. De Dutch Design Week en ITs Festival zijn daarvan goede voorbeelden. De interactie met het werkveld is daarnaast ook structureel verankerd in het onderwijs (het werkveld is betrokken bij selecties, beoordelingen, afstudeerprojecten, gastdocentschappen, artists in residence, etc.) en bij beleidsbepaling (het werkveld is vertegenwoordigd in adviescommissies, ronde tafels, accreditaties). In toenemende mate is daarbij ook sprake van een interdisciplinaire benadering.
Instroombeperking
De minister vraagt de HBO-raad te bezien of er mogelijkheden zijn restrictiever te selecteren aan de poort, met name met betrekking tot de opleidingen voor autonome beeldende kunst en mogelijk ook de opleidingen op het gebied van theater en muziek. Wij ondersteunen het standpunt van de minister dat een eventuele beperking van de instroom in de eerste plaats moet bijdragen aan verhoging van de kwaliteit. Wel constateren wij dat het merendeel van de kunstvakopleidingen al een zéér restrictief toelatingsbeleid kent. Evident talent wordt er tijdens de selectie aan de poort uitgepikt en de kans gegeven om zich verder te ontwikkelen. De minister wil echter het begrip kwaliteit oprekken en geeft aan dat het naast de artistieke inhoudelijke ontwikkeling van talent het ook gaat om de competenties van studenten om de arbeidsmarkt te betreden en daar een stevige positie te verwerven. Wij gaan er vanuit dat de minister het hier heeft over de kwaliteit van het onderwijs op dit vlak en dat dit los staat van de beoordeling van individuele studenten, hetgeen op artistiek-inhoudelijke gronden dient te geschieden.
Betrek vooral kunstenveld bij landelijk overleg
Op landelijk niveau is ondanks het afsluiten van een convenant te weinig structureel overleg tot stand gekomen. De minister geeft aan in samenspraak met de HBO-raad het overleg weer op gang te willen brengen waarbij hij een rol voorziet voor de sectorinstituten, brancheorganisaties en een drietal uitvoeringsorganisaties. Bij de instelling van een overlegorgaan dat zich buigt over de aansluiting van het kunstvakonderwijs bij de beroepspraktijk moet ons inziens het culturele veld, dus een brede vertegenwoordiging uit de beroepspraktijk zelf, betrokken worden: (uitvoerend) kunstenaars, ontwerpers, choreografen, componisten en regisseurs die nationaal en internationaal operen en zicht hebben op de ontwikkelingen die van belang zijn voor het kunstvakonderwijs.
Betere aansluiting op arbeidsmarkt
De minister vraagt de HBO-raad te adviseren hoe de aansluiting tot de arbeidsmarkt nog verder verbeterd kan worden zodat de werkeloosheid daalt en de student beter is toegerust om de arbeidsmarkt te betreden. Een goede aansluiting tussen het kunstvakonderwijs en de arbeidsmarkt is van het grootste belang, dit wordt ook onderschreven door de alumni zelf. Daarbij moet men wel rekening houden met het feit dat het een flexibele markt betreft: bijna de helft van de alumni is zelfstandige. Ook is de arbeidsmarkt breed en voeren velen een gemengde beroepspraktijk. Een complicatie bij dit alles is dat het begrip arbeidsmarkt voor veel kunstenaars een volstrekt andere lading heeft dan voor andere beroepsgroepen. Zelden wordt een kunstwerk in diensverband tot stand gebracht. Maatwerk en ook de mogelijkheid tot begeleiding na de opleiding liggen hier meer voor de hand dan permanente verzwaring van het curriculum. Wij zijn benieuwd naar de aanbevelingen waarmee de HBO-raad komt op dit vlak.
Niet alles valt in cijfers uit te drukken
Terecht merkt de HBO-raad ook op dat de waarde van kunst en creativiteit niet alleen blijkt uit arbeidsmarktgerelateerde cijfers. Onze kenniseconomie draait op innovatie en creativiteit is daarvoor een belangrijke motor. Dit economische belang komt bovenop het eigenstandige en maatschappelijke belang van het kunstvakonderwijs voor de kunstensector zelf, voor de cultuureducatie en de amateurkunst. En los van de vraag of een kunstenaar zich in economische zin ook kunstenaar mag noemen is de waarde van de opleidingen hoog: uit de HBO-monitor 2007 blijkt dat 84% van de alumni opnieuw dezelfde opleiding zou hebben gekozen. Een kunstvakopleiding blijkt dus voor het overgrote deel van de studenten van grote waarde, onafhankelijk van carrièreperspectieven. De bijlage bij de brief en de white paper ‘De waarde van het kunstvakonderwijs’ (HBO-raad, februari 2009) laten duidelijk zien dat veel cijfermateriaal uit gaat van verschillende definities.
Wij hopen dat daarmee hardnekkig misverstanden uit de wereld worden geholpen. Het is van groot belang dat er betrouwbare gegevens komen en daarom juichen wij de vraag van de minister aan de HBO-raad om de Kunstenmonitor weer opnieuw uit te brengen en daarnaast een branchemonitor in te stellen van harte toe. Aparte aandacht verdienen ook de postacademische instellingen, die op het gebied van verdere talentontwikkeling en internationalisering een bijzondere positie in het cultuurbestel innemen. Een visie van de minister op de specifieke positie en functie van deze instellingen ten opzichte van het kunstvakonderwijs en de beroepspraktijk wordt node gemist.
In alle hoogachting,
Namens het bestuur van de vereniging voor kunst, cultuur en erfgoed/Kunsten ‘92
Ad ’s-Gravesande
Voorzitter