20 april 2024

Openingswoord Astrid Weij: opening Kunst voor de Kost

Op vrijdag 19 april gaf directeur van Kunsten ’92, Astrid Weij, ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling Kunst voor de Kost in het Dordrechts Museum een korte toespraak. Lees hier haar bijdrage terug:


Kunst voor de Kost, dat allitereert lekker…

Een jaar ben ik nu directeur van Kunsten ’92. Voor wie het niet weet, Kunsten ’92 is de belangenorganisatie voor kunst, cultuur, erfgoed en de creatieve sector. Voor iemand die is opgeleid in erfgoed en openbaar bestuur en daarin heeft gewerkt, vond ik dat ik mijzelf het afgelopen jaar ook een beetje moest bijscholen in kunst en cultuur.

Ik luisterde in dat kader naar een podcast over Ludwig van Beethoven en hoorde dat Prins Lichnowsky kost en inwoning gaf aan Van Beethoven. In ruil daarvoor was Van Beethoven de huiscomponist en -pianist. De gage die Van Beethoven ontving was net genoeg, of eigenlijk net niet genoeg om van te leven, zodat hij niet weg zou gaan. Dit betekende dat hij een tweede werkkring nodig had om rond te komen, als pianodocent.

Mijn gedachte was, oh, ja toen ook al. En toen ik er op begon te letten hoorde of las ik het regelmatig.  

Zo was ik vorige maand in de sneeuw aan het ploeteren in Noorwegen en aansluitend een dag in Oslo, waar ik het Munchmuseum bezocht. Daar leerde ik dat Edvard Munch klaagde dat hij geen financiële ondersteuning kreeg van de Noorse overheid, waar zijn collega Gustav Vigeland, de beroemde Noorse beeldhouwer, financieel rijkelijk door de overheid werd ondersteund.

Ook las ik De Fantoom van Alexander Wolf van de Russische schrijver Gajto Gazdano, dat in 1948 is gepubliceerd. Gazdano heeft naast zijn schrijverschap meer dan 30 jaar gewerkt als taxichauffeur in Parijs. En – dichterbij – kon een neef van mijn vader, Jan Vegter (beeldend kunstenaar) in de jaren ‘60 niet rondkomen van zijn beelden en verdiende hij zijn kost als binnenvaartschipper.

De kunstenaars die ik noem, hebben allen verschillende manieren gevonden om aan de kost te komen: zelfstandig, met inkomenssteun of met verschillende werkkringen.

Kunst voor de kost. Het valt niet altijd mee en is vaak niet vanzelfsprekend. En zonder inmenging van de overheid voor slechts enkele kunstenaars weggelegd.

Hoe is dat dan nu in Nederland?

Hoe het zat in de 19e eeuw treffen we straks aan in de tentoonstelling. In de 20e eeuw zijn er verschillende inkomensregelingen geweest.

Een korte opsomming zonder uitputtend te zijn:

In 1935 was er een Voorzieningenfonds voor Kunstenaars dat door het ministerie van Sociale Zaken was opgericht vanwege de kwetsbare positie van kunstenaars in de crisisjaren. In de jaren ’60 tot ’90 was er de Beeldende Kunstregeling (BKR), de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars (WIK) in 1999, en Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK) van 1999 tot 2012. Deze laatste werd afgeschaft ondanks waarschuwingen dat het zonder die regeling wel eens duurder uit zou kunnen vallen.

En dan? Dan lijkt de geschiedenis zich weer te herhalen.

De kwetsbare arbeidsmarktpositie van kunstenaars wordt gezien. In 2016 doen de SER en Raad voor Cultuur een verkenning arbeidsmarkt cultuursector waaruit in 2017 het advies Passie gewaardeerd volgt.

De conclusie: ‘…de arbeidsmarktsituatie van veel werkenden in de culturele en creatieve sector [is] zorgwekkend. Dat komt door de combinatie van dalende werkgelegenheid, een relatief hoge kans op werkloosheid, een stijgend aantal zzp’ers zonder basale sociale zekerheid, lage en dalende inkomens en een zwakke onderhandelingspositie van werkenden. Deze arbeidssituatie is het gevolg van bijzondere kenmerken van de culturele en creatieve sector, stevige overheidsbezuinigingen en een economische crisis.’

Als gevolg van Passie Gewaardeerd nam Kunsten ‘92 het initiatief om tot de arbeidsmarktagenda te komen die in 2017 is gepresenteerd. Toen hebben we de Fair Practice Code geïntroduceerd.

De Fair Practice Code is een gedragscode voor de culturele en creatieve sector. Het is een moreel kompas voor iedereen die in of met de sector werkt. We vragen met de code voortdurende reflectie op ons werk. De vijf waarden van de code zijn: solidariteit, diversiteit, vertrouwen, duurzaamheid en transparantie. We kunnen deze heel goed gebruiken als handvat en leidraad om een toekomstbestendige sector neer te zetten. Deze code en met name het Fair Practice Lab, mogelijk heeft een aantal van u die al eens gedaan, maken goed inzichtelijk waar de knelpunten zitten.

Wat gaat er nou steeds mis?

Fair pay: Natuurlijk is de prijs belangrijk wanneer makers ervan moeten leven. Daar zien we een mooi voorbeeld van in de tentoonstelling.

De schilderijen met spelende katjes van Henriette Ronner-Knip (1821-1909) waren eind 19e eeuw buitengewoon gewild. Haar werk was te zien op tentoonstellingen in binnen- en buitenland, wat haar in staat stelde een internationale klantenkring op te bouwen. De kat maakte haar opmars als gewild huisdier na de eerste wereldkattententoonstelling in Londen in 1871. Ronner-Knip speelde hierop in door de honden die ze eerder schilderde te verruilen voor de commercieel aantrekkelijkere kat. Als kostwinner van haar gezin beschouwde zij de verkoop van haar werk als een ‘noodzakelijk kwaad’. Ze moest dan ook zakelijk zijn: hoe meer katten de klant op een schilderij wenste, hoe hoger de prijs.

Het voorbeeld van Henriette illustreert mooi het dilemma bij kunstenaars: willen zij kunst maken, of willen zij kunst maken om er ook van te kunnen leven?

Kunnen we dat dilemma alleen bij makers en kunstenaars neerleggen? Moeten zij de buffer blijven in de 21e eeuw?

Uit recent onderzoek blijkt dat culturele instellingen zwaar leunen op de inzet van onderbetaalde zzp’ers, vaak ook makers en kunstenaars. Daar waar die instellingen en opdrachtgevers hen juist zouden moeten ondersteunen. Uit datzelfde onderzoek blijkt dat kennis van cao’s, beloningsrichtlijnen, en sociale en fiscale wetgeving vaak tekortschiet. En ook dat instellingen vaak (te) weinig subsidie aanvragen uit angst voor een afwijzing. Met als gevolg dat er geen goede financiële balans is tussen activiteiten die zij willen organiseren en beschikbare middelen. Dit moeten we doorbreken.

Daarnaast is er te weinig brede erkenning voor de waarde van kunst. Uit onze lobbystrategie ken ik het rijtje inmiddels uit mijn hoofd:

‘Cultuur is goed voor de economie. Kunst, cultuur, erfgoed en de creatieve sector leveren geld op. Zij stimuleren regionale en stedelijke ontwikkeling. De bijdrage van makers, organisaties en mensen die werken in de sector is 3,4% van het bruto nationaal product. Dat is € 26,5 miljard. En 4,3% van de totale werkgelegenheid komt voor rekening van de sector.’

Veel mensen zijn helaas geneigd in economische termen te blijven hangen. Die zijn belangrijk. Maar, waar is de waarde van de kunst in het debat? Wat kunst doet voor leefomgeving, zingeving, gezondheid, mijmering, verbazing, boosheid en en en…. We kunnen het lijstje langer maken.

Kortweg, waar zijn de waarden die kunst, cultuur, erfgoed en de creatieve sector hebben voor onze samenleving los van de economische waarden?

Wat zijn dan mogelijke oplossingen?

We zijn in de culturele en creatieve sector nu zo ver dat eerlijke betaling een must is, een simple comme bonjour, zoals Ann Demeester, toen directeur van het Frans Hals Museum, al in 2019 zei.

De staatssecretaris van cultuur heeft afgelopen november € 36,4 miljoen beschikbaar gesteld voor rijksgesubsidieerde instellingen en projecten om eerlijk te kunnen betalen. Dat is mooi. Maar daarmee zijn we er nog niet.

Structurele problemen vragen immers om structurele oplossingen. Ik noem er een paar.

  • Zo moeten medeoverheden het uitgangspunt om eerlijk te betalen van de staatssecretaris overnemen.
  • Kunstenaars moeten weten wat ze waard zijn. Zij moeten meer mogelijkheden krijgen voor professionele ontwikkeling en meer kennis ontwikkelen op het gebied van bedrijfsvoering.
  • De bedrijfsvoering van culturele instellingen kan innovatiever en professioneler. Er moet gebouwd worden aan bestaanszekerheid voor culturele instellingen en de angst moet weggenomen worden om minder geld aan te vragen dan realistisch is. Hier ontwikkelt Kunsten ’92 samen met Platform ACCT, gefinancierd door de private en overheidsfondsen, een nieuwe tool voor.

Maar we moeten ook realistisch zijn: óf de financiële taart wordt groter. Óf er komt minder kunst.

Met gelijkblijvende budgetten zullen er tekorten optreden. En dan wordt de vraag, waar worden de schaarse middelen ingezet. Betekent dit minder vraag, minder aanbod?

Ik durf daar geen uitspraak over te doen.

Wat wel duidelijk is, is dat de tarieven van zzp’ers omhoog moeten en/of meer makers in vaste dienst moeten komen.

Er wordt nu hard gewerkt aan wat eerlijke betaling is, zodat er inzicht komt in uurtarieven. En betaling wanneer levende kunstenaars in musea en presentatie-instellingen worden gepresenteerd. Hiervoor is kort geleden een nieuwe kunstenaarshonorariumrichtlijn vastgesteld.

Kunsten ’92 wil blijvende aandacht voor bestaanszekerheid van makers en kunstenaars. Hier hoort ook een professionele houding van makers bij. Dit begint al bij de opleidingen, die hier gelukkig ook aandacht voor hebben.

Deze professionalisering vraagt ook om het normaliseren van de culturele en creatieve sector. Daar is alle reden toe gezien zowel de prijs als de waarde van de sector, die ik net al even benoemde. Om hier te komen, is wederkerige verantwoordelijkheid van zowel opdrachtnemers (makers) en opdrachtgevers nodig.

Ook dit is niet nieuw. Victor de Stuers, een van onze meest invloedrijke 19e eeuwse parlementariërs op het gebied van kunst en cultuur, schreef een kritiek op de manier waarop de Nederlandse overheid met kunst en cultuur omging. De tekst heet ‘Holland op zijn Smalst’ en ik sluit af met een citaat:

Het is niet voldoende dat men teeken- en ambachtscholen oprichte, dat men zelfs op min of meer karigen voet een akademie van beeldende kunsten stichte, of te hooi en te gras een schilderij aankoope of aan een jong kunstenaar een schraal subsidie toekenne. Wil men in werkelijkheid de kunst vruchtbaar doen worden, dan moet men alle middelen aanwenden die onder geheel het volk den kunstzin vermogen aan te kweeken, dan moet de artistieke opvoeding der natie ondernamen worden.”  

Laten we de woorden van Victor de Stuers ter harte nemen.  

Dank u wel.

Foto: Rosan Buis