Over dertig jaar is elke plek in Nederland onder handen genomen. Geen straat blijft onberoerd. De energietransitie, het klimaatvraagstuk, de woningbouwopgave, de bodemdaling en de biodiversiteit dwingen ons om overal aan het werk te gaan. Zo’n mega-operatie vraagt om een culturele impuls, om ontwerpers die vanaf het eerste moment hun creativiteit inzetten om Nederland nog mooier te maken.
Nederland was daar altijd goed in. Eerst een urgente opgave identificeren, vervolgens de planningsmachine aanzetten, ontwerpers inschakelen, geld regelen en uiteindelijk fantastische projecten tot stand brengen die mede onze identiteit bepalen. Niet alleen de Deltawerken spreken tot de verbeelding, ook de grote stationsverbouwingen in de stedelijke knooppunten, het project Ruimte voor de Rivier, Stedelijke Vernieuwing, de restauratie en het hergebruik van een enorm aantal monumentale gebouwen en gebieden.
Dat is niet vanzelf gegaan. De bouw van een miljoen woningen sinds ongeveer 1990, en de bijbehorende verbetering van de infrastructuur (stations, wegen) ging gepaard met een omvangrijk stimuleringsprogramma voor Architectuur. Er kwam een Stimuleringsfonds en een Architectuurinstituut. De aandacht voor architectuur die eind jaren tachtig werd ingezet door Rijksbouwmeester Tjeerd Dijkstra, kreeg een vervolg in het architectuurbeleid van toenmalig minister van Cultuur Hedy d’Ancona. Enzovoort.
Van dit alles is niet veel meer over. Er is geen nationaal ruimtelijk beleid meer, laat staan ruimtelijk kwaliteitsbeleid. De energietransitie, de klimaatadaptatie, de bouwopgave, de daarmee samenhangende mobiliteitsimpuls en economische herordening, en de aanpassingen van het landschap: ze worden slechts door een enkeling beschouwd als een culturele opdracht. Onder de hoge tijdsdruk gaat alle aandacht naar technische hoogstandjes en fabrieksmatige massaproductie. We weten natuurlijk donders goed wat er gebeurt wanneer de urgentie zo groot wordt dat we aandacht voor kwaliteit als hinderlijk gaan beschouwen. Kijk naar de stadsvernieuwing in de jaren tachtig. Of denk aan de diarree aan dozen langs de snelwegen.
Wat nodig is, is een cultuur waarin het vanzelfsprekend is dat tegelijk met het formuleren van een programma, een culturele opdracht verwoord wordt. Het wordt steeds duidelijker dat de opgave van de Omgevingswet om ‘integraal’ te werken, en dus verschillende belangen in een plan te combineren, het beste lukt als men elkaar op gedeelde waarden kan vinden. Dat is een gezamenlijke culturele benadering van het vraagstuk.
De Federatie Ruimtelijke Kwaliteit en Kunsten ’92 hebben het initiatief genomen om, met tal van andere partijen, aandacht te vragen voor de culturele dimensie van de Grote Verbouwing. Gestart zijn verkennende gesprekken en werkgroepen met architecten, Planbureau voor de Leefomgeving, ambtenaren van diverse ministeries, wetenschappers, Rijksbouwmeester, adviesbureaus, gemeenten, VNG, provincies, creatieve industrie etcetera. We houden u op de hoogte.
Lees hier het volledige artikel door Flip ten Cate op de website van de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit.