11 juni 2012

Analyse: Verder na Zijlstra

En toen viel toch nog redelijk onverwacht kabinet Rutte-I. Dat leidde in culturele kringen tot een zucht van verlichting. Begrijpelijk, want de (imago)schade die het kabinet in korte tijd heeft aangericht in de sector is groot. Of die schade echter snel wordt hersteld is echter de vraag, denken Robbert van Heuven en Simon van den Berg.

Het kabinet Rutte I zat nog geen jaar toen vorig jaar juni Halbe Zijlstra’s nieuwe cultuurbeleid door de Tweede Kamer werd gejaagd. Al eerder was de btw-verhoging voor de kunsten bijna gestrand in de Tweede en in de Eerste Kamer, maar omdat gedoogpartner Wilders zijn poot stijf hield, ging die verhoging, zij het met een kleine vertraging, gewoon door. Er kwam wel een Geefwet, maar die werd door de Tweede Kamer zodanig uitgekleed dat er van enige steun voor ondernemende kunstenaars nauwelijks sprake meer kon zijn. Per 1 januari 2012 hield bovendien de WWIK op te bestaan. In eerste instantie zonder overgangsregeling. Daar moest staatssecretaris De Krom door de rechter toe worden gedwongen. Hoe groot de culturele schade die Rutte-I in zijn korte bestaan heeft aangericht precies is, is nog niet te overzien. Deze maand komt de Raad voor Cultuur met zijn adviezen, in augustus worden er knopen doorgehakt door het Fonds Podiumkunsten. Dan pas weten we wat er echt niet meer zal zijn na 1 januari 2013. Vast staat wel dat de meeste productiehuizen voor jong talent danwel ophouden te bestaan danwel in uitgeklede vorm een doorstart maken. En dat het podiumkunstenaanbod in de kleine zaal waarschijnlijk zal worden gehalveerd. Er verdwijnen orkesten, er zullen minder Nederlandse films en documentaires worden gemaakt en in de beeldende kunst verdwijnt een groot aantal presentatie-instellingen.

(Her)formuleren
Al enkele uren na de kabinetsval deed een aantal partijen een manmoedige poging om het gesneuvelde kabinet aan een meerderheid te helpen voor een aantal voorstellen een aantal voorstellen dat de begroting op orde moest krijgen voor de Brusselse rekenmeesters. Daarbij vroegen ChristenUnie, D66 en GroenLinks wel enig wisselgeld: het terugdraaien of stoppen van een enkele van de meest symbolische nonsensmaatregelen van Rutte-I, waaronder de btw-verhoging op de podiumkunsten. Het lijkt erop dat die verlaging niet voor de beeldende kunst geldt. In dat geval zou die sector in de toekomst 21% btw mogen aftikken. Dat is een onwenselijk en niet uit te leggen cultureel/ financieel compromis. Het akkoord van de zogenaamde Kunduzcoalitie is echter maar geldig tot de verkiezingen in september. Dejaar behoefte aan een inhoudelijk debat over de rol van cultuur en kunst, mede omdat een groot deel van de politiek financiering van de kunsten misschien wel evident vindt, maar een merendeel van de Nederlandse bevolking niet. Hoe zouden de uitgangsposities voor die discussie eruit kunnen zien? Tijdens de bijeenkomst Cultuur teruggeven aan de burger? van Kunsten ’92 deden verschillende partijen daarvoor een voorzetje. Voor D66 bleken kunst en cultuur het cement van de samenleving, voor GroenLinks zijn het broedplaatsen voor creativiteit en visie die we in de politiek missen. Toch zijn dat vrij abstracte posities die in de tijden van harde bezuinigingen moeilijk overeind blijven tegen argumenten als: liever korten op de kunsten, dan bezuinigen op de ouderen.

‘Hervormingen’
Belangrijker voor het politieke debat is dus hoe de partijen aan de rechterzijde van het spectrum en die iets gevoeliger zijn voor argumenten uit de onderbuik zich de komende tijd zullen opstellen in de richting van de kunsten. Hoe de vlag bij het CDA hangt, is traditiegetrouw niet helemaal duidelijk. De partij is nooit sterk geweest in het beargumenteren van het algemeen belang van kunst, behalve als het gaat om amateurkunst en spreiding. Belangrijker is de VVD, waar de toon van staatssecretaris Zijlstra de laatste maanden aanmerkelijk gematigder geworden is. Ook liet hij tijdens een Kamerdebat weten de kunsten het liefste buiten nieuwe bezuinigingen te willen houden, omdat de sector rust nodig heeft om de vorige ronde te verwerken. Maar niet alleen de bewindspersoon, ook de rest van de VVD lijkt een iets mildere toon te hebben gevonden richting de kunsten – ook al blijft Tweede Kamerlid Bart de Liefde de bezuinigingen ‘hervormingen’ noemen. In de publicatie Manifestaties van de vrijheid des geestes van de Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD, wordt de houding van de overheid ten opzichte van kunst en sport met elkaar vergeleken en wordt wel degelijk gepleit voor een ondersteuning van de kunst en cultuureducatie. Het is een kunstminnende toon die de afgelopen jaren verdwenen leek bij de liberalen, en het tekent ook de kloof die door de partij oopt tussen de klassieke traditionalisten en de meer volkse neoliberalen. De Teldersstichting vindt daarin een soort conservatieve middenweg: kunsten zijn een vorm van erfgoed en traditie die we moeten behouden, maar meer innovatieve kunst dient geen doel en hoeft dus ook niet ondersteund te worden. Kortom: de verschillende uitgangspunten geven aanleiding tot een stevig inhoudelijk debat over cultuurpolitieke aangelegenheden. Traditie bij de VVD tegenover innovatie en creativiteit bij GroenLinks en D66, breedtekunst bij CDA en GroenLinks versus topkunst bij de VVD. Zou het niet fijn zijn om het maatschappelijk debat over cultuur breder te kunnen maken dan wél of géén subsidies? De ervaring leert echter dat als men het eenmaal eens is over ondersteuning van de kunsten het waarom er eigenlijk niet zo toe doet. Toch zou het onverstandig zijn om op de politieke schreden terug te keren naar de periode voor de PVV waarin er zonder nadenken geld voor cultuur werd uitgetrokken met alle gevolgen van dien. Als de afgelopen tijden iets hebben aangetoond is dat de politiek heel erg goed moet uitleggen waarom ze bepaalde keuzes maakt, zeker in tijden van bezuinigingen. Een goed gevoerd politiek debat zou net zoveel kunnen betekenen voor het draagvlak voor de kunst als een sector die duidelijk laat zien waarom hij bestaansrecht heeft.

De grote vraag voor
het kunstenveld is wat
er na de verkiezingen
met het cultuurbeleid
gebeurt.


Goedmakertje

De vraag is nu wat voor een beleid een nieuw kabinet gaat uitzetten. Uiteraard is nog onbekend wie er gaan regeren, maar dat een nieuwe coalitie in het politieke midden gevonden zal moeten worden, lijkt logisch. De oppositie en met name SP, PvdA, GroenLinks en D66 namen het de afgelopen jaren grote vraag voor het kunstenveld is wat er daarna met het cultuurbeleid gebeurt: hoe wordt er door politici over gedacht en gesproken en hoe vertaalt zich dat in concrete maatregelen? Vooralsnog lijkt het erop dat, nu de PVV als geloofwaardige coalitiepartner is afgevallen, de harde toon over de kunsten uit het debat is verdwenen. Dat betekent waarschijnlijk dat de kunsten geen rol van betekenis zullen spelen in de komende verkiezingscampagne en dat is niet per se verstandig. Het zou goed zijn als alle politieke partijen weer eens helder (her)formuleerden waarom zij ondersteuning van de kunst door de staat belangrijk vinden. Er is na de harde afgelopen anderhalf veelvuldig op voor de kunsten, maar zonder meerderheid in de Kamer bleef dat meestal bij taal alleen. De vraag is in hoeverre de oppositiepartijen pal voor de kunst blijven staan als er onderhandeld moet worden over de macht en – vooral ook – over geld. Dan zullen de kunstlievende partijen wellicht toch water bij de wijn moeten doen. Het is in ieder geval zeer onwaarschijnlijk dat dit nieuwe kabinet de huidige bezuinigingen terug zal draaien. De stelselwijziging is inmiddels in wetgeving vastgelegd, de bezuiniging van 200 miljoen euro is ingeboekt. De belangrijkste reden echter om de stelselwijzigingen niet terug te draaien, is dat het niet verantwoord is naar de sector zelf. Die is de afgelopen tijd gedwongen zich te herbezinnen, te herorganiseren en om bijvoorbeeld verregaande fusies, partnerschappen en verhuizingen aan te gaan om de nieuwe situatie na 2013 te overleven. Nu weer plotseling met nieuw beleid komen voor de korte termijn kun je de door elkaar geschudde en opkrabbelende sector niet aan doen.

Het zou
verstandiger
zijn om de
rest van de
bijstand in te
richten als de
WWIK dan
andersom.

Interessant is wel dat de nieuwe regering waarschijnlijk zal aantreden rond 1 januari 2013, het moment dat de nieuwe cultuurnota ingaat en het cultuurbeleid voor vier jaar vastligt. Betekent dat dat de nieuwe staatssecretaris voor cultuur twee jaar duimen gaat zitten draaien, totdat de nieuwe subsidieronde start? Reken daar maar niet op. Het is zeker denkbaar dat – ook als goedmakertje naar de sector – een goed ingevoerde, kunstminnende staatssecretaris (denk Nicolaï of Van der Ham) een klein budget krijgt voor reparaties hier en daar: een of twee productiehuizen binnen de podiumkunsten, het ophogen van de fondsbudgetten en overleg over de grootste regeldrift van de overheid bij fondsen en instellingen. En dat de staatssecretaris vandaar uit de nieuwe prioriteiten ontwikkelt voor de volgende cultuurnotaperiode. Wat niet zal verdwijnen is de grotere nadruk op cultureel ondernemerschap. Dat hoeft ook niet, maar dan zal het beleid dat ondernemerschap ook daadwerkelijk moeten ondersteunen. Zo zou het voor de hand liggen om het afschaffen van de WWIK terug te draaien. Het viel immers niet uit te leggen waarom zo een succesvolle manier om jonge kunstenaars ondernemend te laten worden door een ondernemerskabinet werd afgeschaft. Zoals tijdens het debat over de WWIK al door de oppositie werd gesuggereerd: het zou gezien de succesvolle uitstroom eerder verstandiger zijn om de rest van de bijstand in te richten als de WWIK dan andersom. Maar belangrijker nog dan het bijsturen en bijvijlen van het beleid is dat de politiek weer in gesprek treedt met de sector. Zijlstra legde – net als de andere bewindslieden van Rutte-I – alle adviezen van raden en experts naast zich neer en richtte daardoor meer schade aan dan nodig. Ook de cultuursector snapt dat het moeilijke financiële tijden zijn. Door te overleggen kun je wellicht bezuinigen, maar tegelijkertijd een sterke cultuursector overhouden waar je als bewindspersoon trots op kan zijn. En hoe sterker de sector, hoe makkelijker het is uit te leggen waarom je daar belastinggeld voor uittrekt. Dat noem je nou een win-win-winsituatie.

Robbert van Heuven
Simon van den Berg is theaterjournalist en redacteur van Kunsten ’92 Magazine