Kunsten ’92 is goed te spreken over het advies Innoveren, Participeren! van de Raad voor Cultuur. Dit neemt niet weg dat de vereniging enige aanvullingen en kanttekeningen heeft waarvan de minister in deze brief op de hoogte wordt gesteld. In de bijlage is een overzicht opgenomen met aanbevelingen vanuit de verschillende sectoren.
Amsterdam, 31 mei 2007
Betreft: advies Innoveren, Participeren! en het nieuwe subsidiestelsel
Zeer geachte heer Plasterk,
wij zien allen uit naar uw brief van 2 juli a.s., waarin naar verluidt meer duidelijkheid zal worden verschaft over uitgangspunten bij en inrichting van het nieuwe subsidiestelsel. Graag leveren wij hieraan met dit schrijven een bijdrage in de vorm van een reactie op het advies van de Raad voor Cultuur, getiteld ‘Innoveren, Participeren!’. Daaraan voegen wij een aantal suggesties toe ter verbetering van het cultuurbeleid, gebaseerd op een inventarisatie van opmerkingen uit de kunstwereld, die Kunsten ’92 in het najaar van 2006 maakte. Zij komen deels overeen met adviezen van de Raad, deels zijn ze aanvullend.
Over het algemeen is Kunsten ’92 zeer te spreken over de inhoud van het advies. Het advies bevat een uitgebreid inleidend, strategisch gedeelte dat er zijn mag. Ook de meeste deeladviezen over sectoren doen recht aan de gedifferentieerde situatie per sector. Dit neemt niet weg dat Kunsten ’92 op een aantal onderdelen van het advies het een en ander wil opmerken.
1. Uitwerking strategische visie
In de ‘Agenda voor het Cultuurbeleid’ besteedt de Raad uitgebreid aandacht aan het leidende thema ‘cultureel burgerschap’ en aan de gevolgen voor de cultuursector van een aantal ontwikkelingen, zoals digitalisering, culturele diversiteit en economisering. De onderwerpen worden echter niet altijd even uitgebreid of systematisch uitgewerkt. Enkele voorbeelden:
– Het cultureel burgerschap krijgt vrijwel alleen handen en voeten in de deeladviezen over media, amateurkunst en cultuureducatie. Cru gezegd komen de voorstellen er toch vooral op neer dat de burger ‘opgevoed’ moet worden om te kunnen participeren op het terrein van cultuur en media. Alleen bij het deel over architectuur wordt een opmerking gemaakt over de relatie tussen cultureel burgerschap en zich inzetten voor de publieke zaak. De ‘actieve’ kant van het burgerschap (de burger als maker, deelnemer aan het publieke debat, medebeslisser, activist en financier) blijft onderbelicht.
– Terecht vindt de Raad dat het begrip ‘culturele diversiteit’ verbreed moet worden. Dit gegeven wordt echter in het overgrote deel van de deeladviezen niet uitgewerkt.
– Bij de gevolgen van digitalisering komt het auteursrecht kort aan de orde. De uitoefening van dit recht wordt echter eenzijdig geschetst als bedreiging, terwijl (scenario)schrijvers, filmmakers en andere scheppende kunstenaars in het digitale tijdperk juist goede bescherming van hun auteursrecht hard nodig hebben.
– Terecht stelt de Raad dat innovatie niet gelijkgeschakeld moet worden met technische innovatie, maar een analyse van wat dit concreet betekent voor het beleid ten aanzien van verschillende disciplines, bijvoorbeeld de ontwerpsector, blijft achterwege.
– Bij internationalisering krijgt de beperkte zichtbaarheid in Nederland van wat in het buitenland gemaakt en gepresenteerd wordt en wat de invloeden en gevolgen daarvan zijn voor de Nederlandse kunsten en het Nederlandse publiek, te weinig aandacht.
Daarnaast blijft een aantal onderwerpen en ontwikkelingen in de centrale agenda zelf onderbelicht. Enkele voorbeelden:
– De groei van het cultuurtoerisme, alsmede ontwikkelingen in de ondersteuning van de cultuursector door particulieren en bedrijven.
– Een heldere analyse van de fondsen ontbreekt, terwijl er wel ingrijpende voorstellen worden gedaan over het overhevelen van een groot aantal taken naar een nieuw op te richten fonds voor de podiumkunsten. Andere (combinaties van) mogelijkheden, in het bijzonder die van het intendantschap, komen nauwelijks aan bod.
– Het kunstonderwijs komt dan weer wel, en dan weer niet in de deeladviezen aan de orde, maar niet in het centrale deel. De algemene problematiek verdwijnt hierdoor uit het zicht.
– Hetzelfde geldt voor kunstenaars. De meeste deeladviezen zijn vooral op culturele instellingen gericht. De problemen waar kunstenaars in hun beroepsuitoefening tegenaan lopen, komen bijvoorbeeld wel in het letterenadvies aan bod, maar elders veel minder of niet.
– De beschrijving van de gevolgen van het beleid van andere overheden voor de culturele sector is soms te ad hoc. Een voorbeeld is het mededingingsbeleid. Afgezien van een minieme verwijzing in de ‘Agenda’ komen de gevolgen hiervan voor de sector alleen aan de orde in het letterenadvies, terwijl het ook consequenties voor andere kunstenaars heeft.
2. Afstemming tussen overheden
De Raad spreekt zich uit voor een verschuiving in het rijksbeleid van ‘instellingenbeleid’ naar ‘bestelbeleid’. In de ogen van Kunsten ’92 moet ook de afstemming tussen overheden hierbij betrokken worden. Soms is het beleid van verschillende overheidslagen niet goed op elkaar afgestemd. Te denken valt aan bijvoorbeeld de financiering en programmering van gemeentelijk gefinancierde podia (zoals poppodia), de samenhang tussen amateurkunst, culturele instellingen en binnen- en buitenschoolse cultuureducatie, alsook de samenhang tussen de ambities van het rijk op het vlak van architectuur en het concrete uitvoering van het ruimtelijke ordeningsbeleid door gemeenten en provincies.
In dit verband is Kunsten ’92 niet geheel overtuigd van het voorstel van de Raad om de Geldstroom Beeldende Kunst en Vormgeving in samenspraak met andere overheden over een aantal instellingen te verdelen. Hier dreigt bestelbeleid te versmallen tot instellingenbeleid.
Daarnaast zou de invoering van de nieuwe cultuurnotasystematiek tot extra afstemmingsproblemen kunnen leiden. Kunsten ’92 wil in dit kader expliciet aandacht vragen voor het middensegment en individuele kunstenaars, die onder de verantwoordelijkheid van de fondsen vallen. Als de onderhandelingen tussen overheden zich beperken tot onderhandelingen over de basisinfrastructuur, dreigen deze groepen ondergesneeuwd te worden.
3. Basisinfrastructuur
Terecht stelt de Raad dat het beleid de kunst moet volgen, en niet andersom. De visie dat er overal in Nederland een bepaalde basisinfrastructuur aanwezig moet zijn, wat uit oogpunt van goede spreiding en afname van voorzieningen óók legitiem is, kan in de praktijk hiermee strijdig zijn. Dit punt wordt niet nader uitgewerkt. Afgezien van een opmerking in het deeladvies over film wordt er bijvoorbeeld geen verbinding gelegd tussen culturele infrastructuur en cultureel burgerschap.
Aan de kant van de productie voorziet Kunsten ’92 de volgende gevolgen.
Door de recentelijk vernieuwde cultuurnotasystematiek staat de discussie over het culturele aanbod niet meer in directe relatie tot de subsidiebesluiten. Daardoor kunnen overheden geneigd zijn teveel te kijken naar de functies die zij nodig achten voor het bestel en te weinig naar wat zich in de werkelijkheid voordoet. Hoewel de Raad dit probleem onderkent, biedt de voorgestelde structuur, met name bij de podiumkunsten, daarvoor nauwelijks ruimte. Bij de invuloefening van functies in de verschillende landsdelen zal straks een strijd van culturele instellingen om een plek in de basisinfrastructuur losbarsten, omdat overheveling naar de fondsen niet op voorhand als een verbetering zal worden beschouwd. Daarnaast zal schaalvergroting aan de bovenkant onherroepelijk leiden tot verschraling van de basis, ook bij gelijkblijvend budget. Het is daarom belangrijk dat iedere keer opnieuw nut en noodzaak van de functies in de basisinfrastructuur worden vastgesteld. De nieuwe culturele infrastructuur mag geen vaststaand gegeven worden.
4. Deelsectoren
Kunsten ’92 heeft er veel waardering voor dat de Raad per sector heeft geprobeerd de sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen uit te werken. Voor enkele sectoren, met name bij muziek is dat echter vrij oppervlakkig gedaan, waardoor de verschillende disciplines in die sector niet goed uit te verf komen, wat ook gevolgen heeft voor de aanbevelingen. Te denken valt aan muziekensembles, jazz en pop. De situatie bij nieuwe muziek en de makers ervan, de componisten, komt helemaal niet aan bod. Ook blijft het ondernemerschap bij en de artistieke betekenis van festivals op het terrein van de podiumkunsten onderbelicht. Bij beeldende kunst en vormgeving ontbreekt het onderwerp mode. De aandacht voor cultureel erfgoed, en vooral voor monumentenzorg en archeologie, is zeer beperkt. Hierover komen aparte adviezen uit, maar voor de samenhang in dit integrale advies is het een gemis.
In de bijlage een greep uit suggesties die kunstenaars en culturele instellingen voor de diverse sectoren in de komende cultuurnotaperiode aan Kunsten ’92 gedaan hebben.
5. Financieel
De aanbevelingen van de Raad voor Cultuur vragen om extra investeringen, bijvoorbeeld in amateurkunst en cultuureducatie, internationaal cultuurbeleid, de voorgestelde basisinfrastructuur voor het theater en in sectorinstituten voor film en cultuureducatie. De Raad heeft in zijn brief aan de formateur al gevraagd 1% van de rijksbegroting aan kunst en cultuur te besteden. Het advies biedt hiervoor voldoende onderbouwing.
De Raad wijst eveneens op het belang van samenhang in het advies. Herstructureringen, zoals die plaatsvinden in de basisinfrastructuur, kunnen niet los gezien worden van de noodzaak om voldoende te investeren in de fondsen. Mocht echter de voorgenomen bezuiniging van € 50 miljoen uit het coalitieaccoord op de cultuurbegroting doorgaan en worden daarnaast ook andere kortingen op subsidies doorgevoerd, dan zal de extra investering van €100 miljoen onvoldoende zijn om het advies in de juiste samenhang over te nemen.
Kunsten ’92 wil er in dit verband nog eens op wijzen dat culturele instellingen al jaren op hun budgetten interen, vanwege gebrek aan of onvoldoende compensatie van gestegen kosten. Niet alleen bij instellingen als Het Nationale Ballet zijn de gevolgen hiervan merkbaar. Een algemene subsidiekorting zou de nijpende situatie verder vergroten. Daarnaast vraagt Kunsten ’92 ook aandacht voor de voorgestelde korting in het Coalitieaccoord op de budgetten van raden, inspecties en beleidsstaven. Voorkomen moet worden dat dit leidt tot een vermindering van de beleidskwaliteit.
Conclusie
De Vereniging voor Kunst, Cultuur en Erfgoed/Kunsten ’92 kan zich over het algemeen vinden in het advies van de Raad voor Cultuur, maar vindt het jammer dat zowel het centrale thema ‘cultureel burgerschap’ als de gevolgen van een aantal maatschappelijke ontwikkelingen te weinig in de deeladviezen uit de verf komen. Aan de andere kant ontbreken op de centrale agenda enkele onderwerpen die daar wel thuishoren, zoals de fondsen.
Kunsten ’92 kan zich vinden in de opvatting van de Raad dat een verschuiving van ‘instellingenbeleid’ naar ‘bestelbeleid’ nodig is, maar is vooral bezorgd over hoe de afstemming tussen overheden in het kader van de cultuurnotasystematiek in de praktijk zal verlopen. De ‘basisinfrastructuur’ moet voldoende flexibel blijven. Daarnaast is het van groot belang de adviezen ook financieel in samenhang te bezien. Gelet op het beperkte financiële kader ziet het er naar uit dat veel voorstellen van de Raad niet of slechts deels kunnen worden overgenomen. Dat kan ernstige gevolgen hebben voor de kunstwereld. Daarbij vormt de nog altijd voortdurende onzekerheid over de uitwerking van de veranderingen in het bestel een extra risicofactor.
Kunsten ’92 rekent er graag op zo spoedig mogelijk en zo volledig mogelijk te worden geïnformeerd over de inrichting van het nieuwe bestel en het financiële kader.
Uw steun bij de zorgvuldige inrichting van een sterk, divers en inspirerend cultuurstelsel voor de komende vier jaar hebben wij hard nodig.
In alle hoogachting,
namens de Vereniging voor Kunst, Cultuur en Erfgoed/Kunsten ’92
Ad ‘s-Gravesande
voorzitter